Frons

TUSSENTAAL is de titel van een serie columns over mijn avonturen in de NT2 klas. 

Jamil uit Syrië lijkt op mijn schoonvader met zijn strak gestreken geruite overhemd en altijd die frons in zijn voorhoofd. Hij zit vol verhalen en politieke ideeën maar die komen er zoekend en onzeker uit. 

De les is afgelopen. Iedereen pakt zijn tas.

Jamil blijft zitten. Hij vraagt: ‘Mevrouw Jeanet, ies normaal dit?’

‘Wat bedoel je?’

‘Hoe ik praat. Ies normaal?’

‘Hoezo?’ vraag ik door, al heb ik wel een idee.

‘Mijn werk in Hema gebeurt ook, ik wéét wat ik zeggen, ik wéét hoe ik zeggen. Het komt heel anders uit mijn mond. Hoe kan dat?’  Wanhopig klinkt hij.

‘Schrijven gaat goed en lezen gaat goed,’ moedig ik hem aan, ‘maar dat is op papier. Spreken is anders. Dat moet meteen, je krijgt geen tijd om na te denken.’

Ik denk intussen aan mijn zomerse Frans dat vaak klinkt als een ketting van aaneengeregen woorden, zonder vervoegingen en le of la. Ik wéét dat ik het fout doe, maar soms heb ik domweg niet meer Frans in huis.

‘Het gebrabbel heet tussentaal. Het is de enige manier om het te leren. Heel vervelend, maar helaas niks aan te doen. Blijf praten, Jamil. Het gaat heel erg goed.’

Jamil zucht. De frons is even weg. Dit is dus normaal. Als mevrouw Jeanet het zegt.

Chinees

TUSSENTAAL is de titel van een serie columns over mijn avonturen in de NT2 klas. 

Amir komt uit Iran en is bodybuilder. Hij draagt altijd een iets te klein t-shirt, waarin zijn gespierde bovenarmen en brede borstkas goed uitkomen.

De klas is stil. Iedereen is verdiept in zijn of haar boek. Het duurt altijd even om deze rust te creëren. Maar als het lukt, dan is het heerlijk als iedereen zo zelfstandig aan het werk is. Ik loop rond om her en der te helpen. Ik kopieer wat en zet een kopje thee.

‘Nederlandse taal mooi!’ doorbreekt Amir de stilte. Hij heeft last van stemmingen. Soms is hij chagrijnig, vooral bij klassikale lessen, daar heeft hij een hekel aan.  Soms is hij boos. Dan loopt hij de klas in en uit, om te bellen op de gang.

Meestal komt hij binnen met een gericht plan.

‘Vandaag ik Thema 7 klaar.’
‘O, dan kan je volgende week de toets van Thema 7 doen,’ stel ik voor.
‘Nee!’ roept hij. ‘Dat wil ik niet, dat is te snel.’
De toets past dan niet in zijn plan.

En nu opeens deze uitgelatenheid, zomaar, tijdens oefening 49 aan het einde van Thema 7.
‘Waarom,’ vraag ik.

In het AZC werd hij bang gemaakt voor de Nederlandse taal. Het zou op Chinees lijken, zeiden ze, en hij zou het nooit leren. Amir had de inschrijving voor de taallessen steeds voor zich uitgeschoven. Maar nu, na een half jaar les, ziet hij opeens dat het mogelijk is: hij begint het Nederlands te begrijpen en enigszins te beheersen.

‘Ik denk, ik examen halen,’ besluit Amir blij.
Nederlands is geen Chinees meer.
Op zijn borstkas staat een tatoeage van een Perzisch gedicht.

 

 

 

Amsterdam, 20 augustus 2019, Jeanet van Omme